TWEELINGEN HEBBEN VOORDEEL VAN HUN TWEELINGZIJN

Coks Feenstra · Ontwikkelingspsychologe

24 de januari de 2018

TWEELINGEN HEBBEN VOORDEEL VAN HUN TWEELINGZIJN

Lang werd er vanuit gegaan dat tweelingen voornamelijk nadeel ondervonden van hun speficieke tweelingsituatie.

Tenslotte worden ze eerder geboren, zijn ze lichter van gewicht en is ook de kans op pre- en perinatale complicaties groter. Daarnaast ontvangen ze minder aandacht van ouders omdat ze die vanaf het begin moeten delen.

Decennia lang werd er in de wetenschappelijk wereld vanuit gegaan dat de biologische, sociale en psychologische verschillen tussen het opgroeien van tweelingen en eenlingen onomstotelijk leidden tot cognitieve en social-emotionele achterstand. Bijvoorbeeld: tweelingen zouden minder intelligent, verbaal minder sterk en minder goed aangepast zijn. Met name de eeneiige tweeling werd als een te nauwe eenheid gezien, die gemakkelijk in een pathologische relatie uitmondde.

MAAR IS DIT ZO?

Ten eerste: vroeggeboorte en lichtgewicht hebben niet dezelfde betekenis bij tweelingen als bij eenlingen. Bij tweelingen is het lagere geboortegewicht gekoppeld aan gebrek aan ruimte en niet aan een ongunstige intra-uteriene omgeving. Vanaf week 24 groeien de placenta’s (of placenta) minder, hetgeen het lagere gewicht veroorzaakt. Maar tweelingen halen dit verschil in de eerste jaren in (volgens onderzoek van Bartels, Boomsma et al. op 5 jarige leeftijd).

Tweelingen doen het niet slechter op school dan eenlingen (Lytton, 1987), ook niet wat betreft hun non-verbale capaciteiten. Wel zijn tweelingjongens, volgens Akkerman, 1991, zowel MZ als DZ in het nadeel wat betreft het spreken en daardoor presteren ze minder goed op verbale cognitieve taken, zoals lezen. Toch zijn de cognitieve verschillen op 16 jarige leeftijd, volgens onderzoek van Christensen, niet meer zichtbaar. Wat betreft probleemgedrag, vonden Boomsma, van den Oord et al., 1995, bij twee- en driejarigen geen verschil tussen twee-en eenlingen.

EERDER BAAT DAN NADEEL

Er wordt tegenwoordig genuanceerder aangekeken tegen de ontwikkeling van tweelingen. Onderzoekers van de Universiteit van Helsinki, Lea Pulkkinen, Inka Vaalamo et al. in samenwerking met de Universiteit Indiana, van Bloomington (EE.UU.) lanceerden een nieuwe hypothese. Ze noemden de veronderstelling dat tweelingen meer kans hebben op gedrags-en cognitieve problemen ‘de psychopathologische hypothese’. Zij gingen uit van een andere veronderstelling: de hypothese van de positieve aanpassing. Ze verwachtten dat de tweelingen voordeel ondervinden van het samen opgroeien en dat ze daardoor makkelijker socialiseren met klasgenoten. Met andere woorden: Pulkkinen ging ervan uit dat het tweelingzijn een positieve omgeving creëert die de ontwikkeling van sociaal-emotioneel gedrag stimuleert.

Eerdere studies hadden al aangetoond dat een goede relatie tussen broers en zussen een beschermende factor betekent die het risico op probleemgedrag vermindert, zowel wat betreft het internaliserend probleemgedrag als externaliserend probleemgedrag (Buis, Dekovic, et.al, Utrecht, 2013). Dit verschil is vooral groot bij broers en zussen die weinig in leeftijd verschillen. Als dit al zo is voor deze kinderen, zal dit zeker zo zijn voor tweelingen omdat hun band sterker is, aldus de gedachte van Pulkkinen.

Om deze hypothese te toetsen, werd het gedrag van tweelingen, van 11 en 12 jaar, op school in het klaslokaal in kaart gebracht. Alle leerlingen vulden een lijst in, met behulp van ‘the Peer Nomination Technique’. Elke leerling vulde in hoe zijn /haar klasgenoten zich gedroegen wat betreft een serie gedragingen.

WELKE VARIABELEN WERDEN ONDERZOCHT?

EXTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG:

1. Hyperactiviteit / impulsiviteit

2. Agressiviteit

3. Onoplettenheid, gebrek aan aandacht

INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG:

1. Angst

2. Depressieve gevoelens

AAANGEPAST GEDRAG:

1. Positief, constructief gedrag

2. Meegaandheid

3. Sociaal actief gedrag. Zoals populariteit, leiderschap en sociale interacties met andere kinderen. Dit heeft te maken met een goede impuls- en emotie beheersing.

Er deden 1874 tweelingen mee; alle tweelingsubgroepen waren vertegenwoordigd (MZ, DZSS en DZOS). Of te wel: eeneiige jongenstweelingen, eeneiige meisjestweelingen, twee-eiigen van hetzelfde geslacht en van verschillende sexe. Er deden 23.200 eenlingen mee.

RESULTATEN

TWEELINGEN VERGELEKEN MET EENLINGEN

Wat betreft de eerste twee variabelen (de externe-en interne probleemgedragingen) waren er geen verschillen tussen twee- en eenlingen. Bij beide groepen scoorden de jongens hoger op de exterme probleemgedrag en de meisjes hoger op intern probleemgedrag. Hierin zijn tweelingen dus niet anders dan eenlingen. Tweelingjongens scoorden wel lager op depressiviteit dan eenlingjongens. Hier werd dus een positief verschil gevonden, ten gunste van de tweelingen.

De tweelingen, van alle verschillende groepen, scoorden hoger dan eenlingen op sociaal actief gedrag. Deze hoge score kwam met name door de jongen/meisjes tweelingen die heel hoog scoorden. Daarbij scoorden de jongens van de DZOS hoog op sociale interacties en populariteit en hun zusjes hoog op leiderschap.

Deze uitkomsten spreken de psychopathologische hypothese tegen.

Andere specifieke uitkomsten:

De DZOSm en DZSSm scoorden hoger op sociaal actief gedrag dan de jongenseenlingen. DZOSm, DZSSm en MZm hadden meer sociale interacties met andere kinderen dan jongenseenlingen. De score van aangepast gedrag bij de jongenstweelingen was dus hoger dan die van de eenlingjongens.

DZOS, zowel de jongens als de meisjes, overtroffen alle eenlingen in aangepast gedrag.

Meisjestweelingen scoorden weer hoger dan de eenlingmeisjes op constructief en meegaandheid en hun totale score van aangepast gedrag was hoger dan die van de eenlingmeisjes.

Daarnaast scoorden de tweelingjongens lager op depressieve gevoelens dan de eenlingen en zowel de jongens als meisjes van de tweelingengroep, same sex, scoorden lager op onoplettenheid dan de eenlingen.

DE VERSCHILLENDE TWEELINGSUBGROEPEN ONDERLING VERGELEKEN

DZOSm vertoonden meer leiderschap dan de MZm. DZOSm scoorden hoger dan de DZSSm in meegaand gedrag en de DZOSm overtroffen de DZSSm en MZm in constructief gedrag. DZOSm scoorden hoger dan de DZSSm op depressieve gevoelens. Dit is op zich meer kenmerkend voor meisjes, want het internaliserend probleemgedrag zien we meer bij meisjes, terwijl jongens eerder externaliserend probleemgedrag vertonen. Het feit dat jongens van de DZOS hoger scoorden op dit item, zou wellicht verklaard kunnen worden door de hormonale uitwisselingen die zich bij de jongen/meisje tweeling in de baarmoeder voordoen. Dit zou ook kunnen verklaren waarom de meisjes van DZOS hoger scoren op extermaliserend probleemgedrag (agressiviteit, hyperactiviteit, impulsiviiteit, gebrek aan aandacht) dan bijvoorbeeld de DZSSf. Zowel het jongetje- als meisje- embryo ondergaat hormonale invloeden van zijn co-twin.

Daarnaast spelen socialiserende factoren mee. Het is anders of je met een co-twin van hetzelfde geslacht opgroeit of met een van het tegenovergestelde geslacht.

Dit maakt ook de verschillen tussen de veschillende tweelingroepen duidelijk. Onderzoeker Rust, 2000, toonde al aan dat meisjes met een oudere broer jongensachtiger zijn, terwijl jongens met een oudere zus meer meisjesachtig gedrag vertonen.

CONCLUSIE

Een tweelingzijn heeft voordelen. Het schept een omgeving die de sociaal-emotionele ontwikkeling positief beïnvloedt. Tweelingzijn biedt volop kansen om sociale vaardigheden te oefenen.

Er werden geen data gevonden die de psychopathologische hypothese ondersteuen. Integendeel: de gegevens ontzenuwen juist deze hypothese: jongens- en meisjeseenlingen scoorden hoger op onoplettenheid. En jongenseenlingen scoorden hoger op depressieve gevoelens dan tweelingjongens. Dit komt overeen met de conclusie van een studie van de Erasmus Universiteit Rotterdam, Sylvana Robbers (2012). Daaruit bleek dat tweelingen, vanaf 9 jaar, minder internaliserend probleemgedrag vertonen dan eenlingkinderen. Dit wordt in verband gebracht met het feit dat een tweelingkind altijd de steun heeft van zijn co-twin. Andere onderzoeken tonen aan dat tweelingen langer leven en minder vaak zelfmoord plegen. Dit alles wordt in verband gebracht met het feit dat een tweelingkind de steun en nabijheid van zijn co-twin heeft.

De hypothese van positieve aanpassing werd ondersteund door het feit dat tweelingen hogere scores behaalden dan eenlingen op aangepast gedrag en met name op het item sociaal actief gedrag. Nader bekeken kwam deze hoge score voornamelijk door de groep DZOS. Zij scoorden het hoogst op leiderschap en populariteit.

UITLEG VAN AFKORTINGEN

MZm: eeneiige jongenstweeling (monozygotisch, masculien)

DZSSm: twee-eiige jongenstweeling (dizygotisch, same sex, masculien)

DZSSf: twee-eiige meisjestweeling (dizygotisch, same sex, femenien)

DZOSm: de jongen van een jongen-meisje tweeling (dizygotisch, opposite sex, masculien)

DZOSf: het meisje van een jongen-.meisje tweeling (dizygotisch, opposite sex, femenien).

Bron:

‘Peer Reports of Adpative Behavior in Twins and Singletons: Is twinship a risk or an advantage’ Lea Pulkkinen, Inka Vaalamo, et al. Twin Research, volume 6, number, 2, pp 106-118

Comparte este artículo si te ha gustado
Facebook
Twitter
Email
WhatsApp