HEBBEN TWEELINGEN VAKER PSYCHOLOGISCHE HULP NODIG?

Coks Feenstra · Ontwikkelingspsychologe

1 de augustus de 2014

HEBBEN TWEELINGEN VAKER PSYCHOLOGISCHE HULP NODIG?

Zijn tweelingen een groep die vaker psychologische hulp nodig hebben? Dat wordt soms gedacht, maar dit is ten onrechte.

De Engelse onderzoekster en tweelingmoeder Mary Rosambeau vroeg een flink aantal GGD-instellingen om aan te geven hoeveel tweelingen er waren onder de populatie van kinderen die naar hen doorverwezen waren, in de leeftijdsgroep tussen 0 en 18 jaar. Dat aantal bleek opvallend laag te zijn. Een ander onderzoek, uit de USA, kwam tot dezelfde uitslag: het percentage tweelingen dat hulp nodig heeft, is in vergelijking met andere kinderen, kleiner. Een ander vergelijkend onderzoek tussen tweelingen en eenlingen, 8 jaar oud, liet geen verschil zien wat betreft gedrags- en emotionele problemen, op grond van de antwoorden die ouders gaven. Wat betreft de antwoorden die leraren gaven, bleek zelfs dat tweelingen minder lastig gedrag in de klas vertoonden dan eenlingen!

De conclusie is dat het tweelingzijn speciale voordelen heeft die hen juist emotionele stabiliteit geeft.

Dit is ongetwijfeld goed nieuws want er wordt al zo vaak gewezen op het lagere geboortegewicht van tweelingen, hun achterstand in taal, minder één-op-één contact tussen ouders en kind, meer competitie en dergelijke. Er blijken dus ook positieve aspecten te zitten aan het tweelingzijn, zoals een grotere emotionele stabiliteit.

Hoe valt dit voordeel te verklaren? Rosambeau noemt de volgende aspecten:

1. De speciale rol van de vader. Kan een vader van een eenlingbaby zich nog weleens buitengesloten voelen door de hechte moeder-kind eenheid, dit komt bij twee- en meerlingen niet voor. Zijn rol is direct duidelijk! Onderzoek wijst aan dat tweelingen vaker door hun vader verschoond en verzorgd worden. Een Canadees onderzoek toonde aan dat tweelingpeuters meer geneigd waren om zich tot hun vader te wenden, ook al was moeder aanwezig, dan andere peuters. Deze laatsten verkozen de aandacht van de moeder, ook al betekende dat dat ze even moesten wachten, omdat een ander broertje of zusje geholpen werd. Ze verkozen dus mama’s aandacht boven die van papa. Dit ‘vader-effect’ werkt positief, ook als vader niet aanwezig is. Het feit dat tweelingen zo weinig doorverwezen worden naar opvoedkundige bureaus, zou wel eens te maken kunnen hebben met het feit dat zij van jongs af aan twee, zeer actieve, opvoeders hebben. Een baby die zich zowel tot papa als tot mama kan richten, heeft meer kans om zich emotioneel zeker te voelen dan een kind dat voornamelijk zijn moeder als veilige baken heeft.

2. De relatie met de tweelinghelft. Tweelingen brengen meer tijd met elkaar door dan andere broers en zussen. Ze zijn vanaf het allereerste begin, al in de buik, samen. Hun nabijheid is een bron van troost en gezelschap. Dit verklaart waarom ze zo makkelijk in slaap vallen als ze bij elkaar worden gelegd. Zoals Nelleke vertelt: ‘Hij is onrustig en kan de slaap niet vatten. Ik leg hem naast zijn zusje en binnen een minuut valt hij in slaap. Wat mij een hele tijd wiegen en op en neer lopen kost, krijgt zij zó voor elkaar.’ Hoe klein ze ook zijn, er is een bewustzijn van de ander en dat heeft voor beiden een geruststellend effect. Aldus Rosembeau geeft in de eerste jaren het onbewuste besef van steun dat het tweelingschap hen verschaft, een stevige basis waarop de emotionele en sociale structuur van hun persoonlijkheid gebouwd wordt. Vanuit die basis maakt de tweeling contact met anderen. Deze basis betekent niet dat ze de ouders niet nodig hebben! Als je een peuter laat kiezen, verkiest hij altijd zijn moeders aanwezigheid boven die van zijn co-twin. Hij bouwt tegelijk twee soorten ‘attachment’ op: die met zijn ouders en met zijn tweelingbroer of – zus.

Een heel bijzonder voorval lijkt deze stellingname van Ramenbeau te ondersteunen. Het gaat om een triest geval, helaas niet het enige dat we kennen. De Russische psychologe Jarmila Koluchova werd te hulp geroepen bij een eeneiige jongenstweeling van zes jaar, die onder erbarmelijke omstandigheden waren opgegroeid. Hun moeder was bij de geboorte overleden. De eerste 18 maanden brachten ze in een weeshuis door. Toen de vader hertrouwde, kwamen ze bij hun stiefmoeder die al vier kinderen had. Ze had weinig interesse in de jongens en sloot ze in een kelder op. Vader was veel van huis en zwakbegaafd. Verstoken van contact en slecht gevoed werden de jongens bevrijd toen ze zes jaar waren. Hun toestand was zeer slecht. Ze konden niet lopen, niet praten, waren ondervoed en ziek. Na behandeling in het ziekenhuis werden ze door een warm gezin opgenomen. Normaal gesproken leren kinderen die onder deze situaties zijn opgegroeid, niet meer praten. Zo niet bij deze jongens. Ze bloeiden verrassend snel op, begonnen te praten en konden zelfs na een tijd naar school. Op hun elfde praatten ze net zo goed als hun klasgenootjes. Op achttienjarige leeftijd waren hun schoolresutalten niet minder dan die van andere kinderen.

Koluchova twijfelt er niet aan dat het feit dat ze samen zijn geweest, hen behoedt heeft voor blijvende emotionele en mentale hersenschade. Door samen te kunnen babbelen en comuniceren is het vermogen tot praten intact gebleven, iets dat niet gebeurt bij kinderen die in dit soort omstandigheden alleen zijn.

Het is goed om stil te staan bij het feit dat tweelingen, door samen op te groeien, een aantal beschermende factoren meekrijgen. Die gedachte kan voor ouders, vooral op momenten van moeheid en wanhoop vanwege ruzies, rotzooi en niet aflatende vraag om aandacht, een geruststellende gedachte zijn.

Coks Feenstra

Auteur van ‘Het Grote Tweelingenboek’, Uitgeverij Ad. Donker. In september 2014 komt er een nieuwe druk uit.

Comparte este artículo si te ha gustado
Facebook
Twitter
Email
WhatsApp