EEN BABY-TWEELING: WEL OF NIET IN DEZELFDE GROEP VAN DE CRECHE?

Coks Feenstra · Ontwikkelingspsychologe

26 de november de 2010

EEN BABY-TWEELING: WEL OF NIET IN DEZELFDE GROEP VAN DE CRECHE?

Deze vraag kwam op de meerlingendag van de NVOM, november 2010, in een vragenuur dat ik met ouders had, naar voren. Er werden mij verschillende situaties voorgelegd.

Een ouderpaar had gekozen voor verschillende groepen voor hun baby’s van 4 maanden, vanuit de gedachte dat op deze manier de kinderen later niet meer zouden hoeven wennen aan een mogelijke scheiding op school. En zoals het nu ging, leek het de baby’s geen kwaad te doen. Ze huilden niet en bleven beiden tevreden achter bij hun verzorgsters.

Een ander ouderpaar vertelde dat hun crèche geen ervaring had met tweelingen, maar ervan uitgegaan was dat de baby’s het beste bij elkaar konden blijven. De ervaring is tot nog toe heel positief: de leidsters zien namelijk hoe de baby’s op elkaar reageren. Om de zoveel tijd zoeken ze elkaar even met hun blik of ze kruipen naar elkaar toe. Ook reageren ze op elkaar als de één huilt. Dit doen ze niet als een ander kindje huilt. De leidster zien dat de band tussen hen heel speciaal is en willen in het vervolg hetzelfde beleid voeren.

Even terug naar het eerste ouderpaar dat voor twee groepen koos om eventueel toekomstige scheidingen van klas te vergemakkelijken. Ik denk niet dat deze gedachtengang klopt. Het lijkt op de gedachte van ‘Een baby hoort in zijn eigen kamertje te slapen, zo went hij niet aan de aanwezigheid van zijn ouders en dit voorkomt dat hij later niet alleen wil slapen’. Het is een verkeerde redenering die de normale ontwikkeling van een kind tekort doet: een baby maakt eerst een periode van afhankelijkheid door om daarna later tot een onafhankelijk persoon uit te groeien. Hij heeft deze periode van afhankelijkheid nodig om een uitgebalanceerd en evenwichtig mens te worden.

Dit geldt ook voor een tweeling: ze worden tegelijk verwekt, groeien samen op in de moederbuik, beleven tegelijkertijd de emoties en gevoelens van hun moeder, horen dezelfde geluiden, vallen tegelijk in slaap en komen vlak na elkaar ter wereld. Samen liggen ze na de geboorte gelukzalig in mama´s armen en drinken soms samen aan de borst. Als ze na een aantal maanden naar de crèche gaan, zitten ze nog steeds in de fase van de ‘wij-beleving’, die bij hen vooraf gaat aan het ik-gevoel (die pas rond de 18 maanden ontstaat, later dan bij een eenling).

Laat ik dit laatste verduidelijken door een ervaring van de Italiaanse arts Alessandra Piontelli. Ze kreeg een ouder- paar op haar spreekuur met een baby die amper sliep en heel onrustig was. Ook tijdens het bezoek aan haar vertoonde de baby dit gedrag. Het leek alsof hij iets zocht wat hij niet kon vinden. Hij pakte af en toe een voorwerp en schudde dat hard door elkaar alsof hij het een reactie wilde uitlokken. De informatie van de ouders legde veel uit: de baby was één van een tweeling, maar zijn broertje was twee weken voor de geboorte overleden. Het onrustige gedrag van de baby was als een zoeken naar zijn tweelingbroer en zijn gewoonte om voorwerpen door elkaar te schudden was een poging om zijn broertje tot leven te roepen. Deze baby had een ‘wij-gevoel’ en zijn nieuwe status van eenling kon hij niet vatten. In zo’n geval is het belangrijk dat ouders hun overgebleven tweeling veel bij zich dragen, bv in een draagdoek, want alleen op die manier kan het gevoel van leegte opgevuld worden en de onrust verminderen.

Ik ben een voorstander om een tweeling in hun babytijd in één groep te plaatsen. Er zijn geen redenen om hen uit elkaar te halen. De baby’s van het eerste ouderpaar lijken gelukkig, maar ik sluit niet uit dat over een poosje beiden (of één van hen) huilen, zodra ze beseffen wat er gebeurt. Ik heb er geen twijfel over dat ze elkaars afwezigheid opmerken en het niet fijn vinden, of op zijn minst bevreemdend.

Comparte este artículo si te ha gustado
Facebook
Twitter
Email
WhatsApp