HET CONTACT TUSSEN DE TWEELING IN DE BAARMOEDER

Coks Feenstra · Ontwikkelingspsychologe

1 de oktober de 2010

HET CONTACT TUSSEN DE TWEELING IN DE BAARMOEDER

De relatie tussen een tweeling is meestal heel innig. De tweeling voelt een grote verbondenheid met elkaar, meer dan met hun andere broers of zussen. Dit geldt zowel voor twee-als eeneiige tweelingen.

Deze verbondenheid is ongetwijfeld terug te voeren tot hun gemeenschappelijke start: ze hebben negen maanden lang in dezelfde baarmoeder doorgebracht. Dit is een ervaring die een onuitwisbare indruk op hen maakt, zoals we steeds beter leren begrijpen dankzij de ervaringen van tweelingen die bij hun geboorte gescheiden zijn. Deze tweelingen groeiden op in verschillende gezinnen, vaak zonder te weten dat ze een deel van een tweeling zijn. Niet zelden kampten allebei met een gevoel van gemis en verlatenheid. Er ontbrak ‘iets’ in hun leven.

Hoe verloopt dat contact tussen de baby’s in de baarmoeder eigenlijk? Dankzij de echosocpieën weten we steeds meer af van hun gezamenlijke leven in de baarmoeder.

De baby’s leren elkaar al jong kennen. De echoscopieën laten ontroerende beelden zien van hun leven in de baarmoeder: ze raken elkaar aan, slaan hun armen om elkaar heen, duwen elkaar al vechtende om de beste plek, ze sabbelen op elkaars duim en ze vallen tegen elkaar aan in slaap. Hun sociale leven begint al op een zeer vroeg moment van hun leven: aan het einde van de 7e week reageert het embryo op een aanraking en in de 10e week vindt de eerste interactie tussen hen plaats. Tussen de 12e en 16e week is er een toename van contact en spel tussen de baby’s. Rond de 16e week menen de moeders uit de echoscopie op te maken hoe de baby’s elkaar helpen: de een biedt de ander zijn duim aan of raakt even zijn wang aan op stressvolle momenten. Rond de 32e week is er minder activiteit en meer rust, maar wanneer de baby’s wakker zijn en zich bewegen, zijn hun activiteiten voelbaarder en ook ongemakkelijker voor de moeder!

Baby’s die de placenta delen, lijken meer contact te hebben dan die met individuele placenta’s. De baby’s passen hun ritme van slaap en wakker zijn aan elkaar aan en ook hun hartslag en hun bewegingen. Als de éen zich omdraait, merkt de ander dat en past zich aan bij de beschikbare ruimte. Toch vertellen de moeders ook dat één van de baby’s actiever is dan de andere. De baby’s kunnen verschillende patronen van activiteit, bewegingen en slaap hebben. Deze verschillen of overeenkomsten worden voor een deel bepaald door de zygositeit: de gedragspatronen van de een-eiigen lijken meer op elkaar dan die van de twee-eiigen. Ook kunnen fysieke factoren hierbij een rol spelen: een groei-achterstand van een van de baby’s kan grote verschillen in gedrag veroorzaken, zelfs bij een-eiigen.

Over het algemeen neemt één van de baby’s al in een vroeg stadium van de zwangerschap een betere plek in dan de ander, hetgeen zijn groei ten goede komt: hij wordt de sterkste en weegt meer bij de geboorte. Meestal wordt hij als eerste geboren wat voor de tweede een voordeel is: de eerstgeborene opent het geboorte-kanaal en zijn broertje of zusje komt vlot en zonder opzienbarende problemen ter wereld.

We kunnen concluderen dat samen opgroeien in de baarmoeder een unieke ervaring is, die maakt dat de meerling speciale emotionele behoeftes heeft. Door deze ervaring slapen en groeien veel tweelingen beter als ze samenzijn zoals bijvoorbeeld samen in de couveuse of het wiegje (‘co-bedding’ in het Engels). Hun relatie begint al voor de geboorte waardoor deze heel speciaal is en intiemer dan die tussen gewone broers.

Meer informatie: ‘Het Grote Tweelingenboek’, Uitgeverij Ad. Donker

Comparte este artículo si te ha gustado
Facebook
Twitter
Email
WhatsApp