DE VRIENDSCHAPPEN VAN TWEELINGEN

Coks Feenstra · Ontwikkelingspsychologe

1 de juni de 2015

DE VRIENDSCHAPPEN VAN TWEELINGEN

Voor elk kind is het van groot belang om vriendjes te hebben. Relaties met vrienden helpt het kind in zijn sociale en emotionele ontwikkeling.

Al spelend met een ander leert een kind wat hij leuk vindt, wat niet, waar zijn interesses liggen, met andere woorden, wie hij is. Het hebben van vriendjes helpt bij de ontwikkeling van de eigen identiteit. Voor tweelingen geldt dit ook. Maar tweelingen staan wel anders in een vriendschapsrelatie dan eenlingen, want ze brengen niet alleen hun eigen ’ík’ mee, maar ook hun identiteit als tweeling. Daarom verschillen de vriendschapsrelaties van tweelingen van die van andere kinderen.

Er zijn twee grote verschillen in de sociale omgeving van tweelingen en eenlingen. In de eerste plaats zijn tweelingen samen vanaf het allereerste moment van hun bestaan. Hierdoor beschouwen andere kinderen hen vaak als een duo of als rivalen. Dit kan het contact met andere kinderen bemoeilijken, omdat die minder snel op hen afstappen. Daarnaast heeft een tweelingen altijd een trouwe en loyale speelkameraad aan zijn zij. Daardoor heeft een tweeling al jong veel ervaring in onderhandelen, compromissen sluiten en samenwerking zoeken. Dit is enerzijds een voordeel, maar aan de andere kant kan het de vriendschappen met andere kinderen bemoeilijken, omdat de eenlingen (nog) niet over deze ervaring beschikken.

HET DELEN VAN VRIENDEN

Onderzoek van K. Thorpe en K. Gardner onder basisschoolkinderen, in de leeftijd van 6 tot 11.9 jaar, toont aan dat 75% van de eeneiige tweelingen (MZ, monozygotisch) een gemeenschappelijke vriendengroep hebben. Bij twee-eiigen, DZ, dizygotisch, is dat 55,5%. Bij een jongen/meisje tweeling is het 52,9%. En 15% van de MZ delen zelfs hun beste vriend, iets dat bij de DZ in 11% voorkomt en niet bij de jongen/meisjestweeling. Er werd in het onderzoek ook gekeken in hoeverre de tweeling dat prettig vond. 62,9% van de MZ vond het leuk om hun vrienden te delen. 42,9% van de DZ vond dit best, terwijl enkel 15,8% van de jongen/meisjestweeling dit leuk vond.

Al deze uistlagen zijn niet verwonderlijk. Een jongen/meisjestweeling deelt minder vrienden, terwijl de eeneiigen juist wel hun vrienden delen, omdat de eersten van hele andere bezigheden houden en andere hobbies hebben. Deze laatsten hebben juist meestal dezelfde soort hobbies, houden van dezelfde activiteiten etc. Daardoor spelen ze vaak hetzelfde en voelen ze zich aangetrokken tot het zelfde type vriend. Voor de DZ van hetzelfde geslacht, is de situatie niet vrij van problemen, want het komt voor dat het gemeenschappelijke vriendje beter met de één dan met de ander kan opschieten. Daarom vond 14,3% van deze tweelingengroep het niet fijn als er gezamenlijke vriendjes zijn, terwijl dit slechts bij 9,5% van de MZ voorkomt. 5,3% van de jongen/meisjestweeling vindt gedeelde vrienden niet leuk.

IS HET TWEELINGZIJN EEN VOORDEEL BIJ HET AANGAAN VAN VRIENDSCHAPPEN OF JUIST NIET?

Onderzoekers en psychologen vroegen zich af of het tweelingzijn een voordeel voor de kinderen is bij het aangaan van vriendschappen of juist niet.

Enkelen zijn van mening dat tweelingen in het voordeel zijn, vanwege hun ervaring in het samenspelen en samenzijn. Bovendien trekken tweelingen juist vaak kinderen aan. Meisjestweelingen, zowel MZ als DZ, profiteren daarvan en gebruiken hun conditie in hun voordeel waardoor ze niet zelden de leiders van de klas zijn. Met andere woorden, aan de ene kant heeft het tweelingzijn voordelen en vaak zijn tweelingen in de klas hele sociale kinderen. Maar het merendeel van de studies toont aan dat de tweelingen in de basisschoolperiode, van 4 tot 12 jaar, minder divers zijn in hun relaties en zich op sociaal nivo teruggetrokkener opstellen dan eenlingen in onbekende situaties.

In een onderzoek van the Southern Illinois University, onder leiding van Lisabeth Dilalla, in 2004, werde geanaliseerd hoe tweelingen, van 5 jaar, reageerden als ze met een vreemd kind in een onbekende setting speelden. Er werd steeds één tweelingkind gekoppeld aan een ander kind van dezelfde leeftijd en hetzelfde geslacht. Beide kinderen speelden een tijdje in een laboratorium. Er was daar allerlei speelgoed voorhanden. Er werd bekeken hoe de kinderen zich gedroegen tot elkaar en tot het speelgoed. En men zag dat de tweelingen zich veel meer inhielden, minder het speelgoed durfden te pakken en minder interacties met het andere kind aangingen. Ze waren verlegener. Er was daarbij een opmerkbaar verschil tussen de een-en twee-eiigen. De MZ waren teruggetrokkener dan de DZ.

Voorafgaande aan het onderzoek waren de ouders ondervraagd over het sociale gedrag van hun tweelingen en de mate van teruggetrokkenheid ten opzichte van andere kinderen. Alle ouders hadden aangegeven dat hun kinderen sociaal waren en weinig teruggetrokken in vreemde situaties. Met andere woorden, de ouders hadden een totaal andere visie op hun kinderen dan die uit het onderzoek naar voren kwam.

Dit valt wel te verklaren. Ouders zien hun kinderen dagelijks in hun onderlinge interacties, maar veel minder hoe hun tweeling met andere kinderen omgaan. Tweelingen, doordat ze zoveel samenzijn en samenspelen kennen elkaar heel erg goed en stellen makkelijke allerlei onderlinge regels en verbondjes op. Vriendschappen met andere kinderen geeft hen nieuwe ervaringen en eist van hen weer andere kwaliteiten. Vooral de MZ hebben er baat bij om ook met andere kinderen te spelen omdat er met hen niet hetzelfde nivo van compliciteit is. Ze zullen dus in zichzelf andere bronnen moeten aanspreken om toch tot een harmonieus spel te komen en de ander te begrijpen.

Het onderzoek bevestigde dat de innige band tussen tweelingen andere vriendschappen in de weg kan staan. En het is een feit dat tweelingen minder diverse relaties hebben met leeftijdsgenootjes dan de eenlingen.

Het is goed om hierbij stil te staan. Aan de andere kant is het de vraag in hoeverre dit echt tot problemen leidt. Zo blijkt bijvoorbeeld dat tweelingen in de adolescentie over het algemeen in sociaal opzicht beter doen dan eenlingen. Ze genieten een zekere populariteit en hebben juist veel vrienden. Waren die vriendschappen nogal beperkt in hun eerste levensjaren en op de basisschool, dit gegeven verandert in hun puberteit. Vaak voegen hun verschillende vriendengroepen zich samen en vormen één grote club. Wel is het zo dat een zeer innige vriendschapsband met één vriend, minder vaak voorkomt. Daarvoor hebben ze dan toch weer elkaar.

In het drukke leven van de ouders van jonge tweelingen is het niet altijd makkelijk om speelafspraken te organiseren èn uit te voeren. De wetenschap dat deze afspraken in het voordeel van je tweeling werken, kan je dan juist dat zetje geven om toch bij tijd en wijlen die inspanning op te brengen.

Coks Feenstra

Auteur van ‘Het Grote Tweelingenboek’, Uitgeverij Ad. Donker

Bronnen:

Gardner, K. en Thorpe, K . Twins and their friendships: differences between monozygotic, dizygotic same-sex and dizygotic mixed-sex pairs, Twin Research and Human Genetics, feb. 2006

DiLalla, L. F., & Caraway, R.A. (2004). Behavorial inhibition as a function of relationship in preschool twins and siblings. Twin Research, 7, 449-455.

Comparte este artículo si te ha gustado
Facebook
Twitter
Email
WhatsApp