DE BAND TUSSEN EEN TWEELING

Coks Feenstra · Ontwikkelingspsychologe

25 de juli de 2016

DE BAND TUSSEN EEN TWEELING

Tweelingen hebben onderling een speciale band die anders is dan die tussen gewone broers en zussen. Barbara Schave Klein, psycholoog en zelf de helft van een eeneiige tweeling, deed hier onderzoek naar.

Terwijl de band tussen gewone broers en zussen voornamelijk bepaald wordt door hun karakters, is bij de tweelingen de invloed van de ouders veel sterker. Aldus Schave, bepaalt de houding van de ouders, en dan met name hun capaciteit om de tweeling als twee aparte figuren op te voeden, hoe de tweelingrelatie zich ontwikkelt. Terwijl de vijandigheid en ruzie-achtige relatie tussen gewone broers en zussen alles te maken heeft met hun verschillende karakters, is dit bij tweelingen veel meer een kwestie van een gebrekkige opvoeding van ouders, aldus deze psychologe. En dit heeft op zich weer alles te maken met de intensiteit van hun relatie. Ook is de relatie tussen een tweeling van andere aard dan die tussen broers en zussen. Een simpel feit, zoals de vroegste herinneringen van een kind, geeft al aan hoe groot die verschillen zijn tussen tweelingen en eenlingen. De eerste herinneringen van een tweeling zijn bijna altijd in relatie tot hun co-twin. Terwijl eenlingen zelden als vroegste herinneringen zich iets herinneren gerelateerd aan een broer of zus, is dit bij tweelingen wel het geval. En herinneringen waarin een tweelingkind iets alleen beleeft, zijn altijd van latere datum.

Hoewel ik de mening van Schave Klein niet helemaal deel (mijn inziens wordt ook de tweelingrelatie beïnvloed door hun karakters), kan ik me wel vinden in haar uitspraak dat de tweelingrelatie complexer is dan de relatie tussen broers en zussen en dat dat van de ouders een hoge mate van emotionele rijpheid, inzicht en diplomatie vereist.

De vier verschillende tweelingrelaties volgens Schave Klein zijn:

1. De gedeelde identiteit (unit identity). Er is in de opvoeding sprake van ernstige verwaarlozing, misbruik en soms trauma’s zoals het overlijden van ouders en het samenoverblijven (in haar onderzoeksgroep overkwam dit enkele tweelingen, ten tijden van de 2e WO). Deze erbarmelijk toestanden leiden er toe dat de tweeling van elkaar afhankelijk is en een symbiotische relatie ontwikkelt. Elkaar geven ze de steun en liefde die van de ouders hoort te komen, het zgn ‘parentificatie’-syndroom. Ze worden elkaars ouders. Ze leren wel om zich in de maatschappij staande te houden en een werkzaam leven te hebben, maar ze kunnen geen relaties met derden aangaan of slechts kort. Als ze trouwen, houdt het huwelijk geen stand. Zonder elkaar overleven ze niet.

Voorbeeld: de actrices de Winter nemen alleen rollen aan als ze samen kunnen spelen. Als ze van elkaar gescheiden zijn, krijgen ze beide koorts en worden ze ziek. Allebei hebben ze een vriend gehad, maar geen van tweeën vond deze relatie waardevoller dan hun samenzijn. Ze besloten voor de rest van hun leven samen te wonen. Ze zijn nu 80 jaar. Ze wonen samen en zijn gelukkig.

2. De interafhankelijke identiteit (interdependent identity). Ook hier is sprake van een deficitair ouderschap. Niet in de zin van mishandeling, misbruik of traumatische omstandigheden, maar wel wat betreft een soort onverschilligheid en vijandigheid van ouders ten opzicht van hun tweeling. De oorzaak is vaak dat de ouders zich te zwaar belast, gestresst of teleurgesteld voelen vanwege het hebben van een tweeling. De kinderen die positieve ervaringen met hun ouders missen, zoeken deze bijelkaar. De band met de co-twin neemt de plek in van de ouder-kind band. De co-twin wordt belangrijker dan de ouders. Zonder enige restrictie aanvaarden ze van elkaar alle eigenaardigheden en beperkingen. De ouders behandelen hen als een eenheid, zonder onderscheid te maken. Dit vergemakkelijkt nl de opvoedingstaak; ze gaan ervan uit dat de tweeling hetzelfde is en hetzelfde nodig heeft. De tweeling ontwikkelt daardoor niet een duidelijk ‘ik’beeld, de co-twin wordt als deel van het eigen ‘ik’ ervaren. Ouders zien geen verschillen tussen hun tweelingkinderen, deze creëeren ze echter wel zelf. Ze kunnen geen relaties aangaan zonder dat de co-twin erbij betrokken is. Zonder elkaar voelen geen van beiden zich op hun gemak. Deze tweelingen gaan bijvoorbeeld een relatie aan met één en dezelfde partner. Of ze trouwen beide met partners die hun co-twin onvoorwaardelijk accepteren. Deze tweelingen vertrouwen elkaar meer dan wie dan ook.

Voorbeeld: Simone en Christien, 38 jaar, zijn getrouwd en hebben ieder een gezin. Toch is voor hen de belangrijkste band die met hun tweelingzus. Als ze beslissingen moeten nemen, doen ze dat in overleg met elkaar. Geen van beiden durft iets te beslissten zonder de ander te raadplegen. Ze zijn ervan overtuigd dat ze betere besluiten nemen als ze dat samen doen. Ze kunnen geen dag zonder elkaar te bellen.

3. De gesplitste identiteit (Split identity). De ouders zijn heel blij met hun tweeling vanwege alle aandacht die dat trekt. Maar ze zien niet de werkelijke verschillen tussen hun kinderen, wel de oppervlakkige, die niet kloppen met de werkelijkheid. Vaak is er sprake van een psychisch labiele moeder. Zij identificeërt haar ene kind met het goede deel van zichzelf, dat wordt het ‘goede, lieve, makkelijke kind’; de ander is de personificatie van haar slechte ik, ‘het slechte, moeilijk en lastige kind’. Dit creëert tussen de tweeling een conflicteuze situatie. Het ene kind bekritiseert het andere en deze accepteert de schuld. Soms vinden ze het leuk om een tweeling te zijn, maar vaker haten ze het en bij beide is er een gevoel van schaamte Als ze klein zijn, zijn ze van elkaar afhankelijk, maar als adolescenten drijven ze uit elkaar. De labels ‘goed’ en ‘slecht’ dragen ze bij zich tot op volwassen leeftijd. Omdat er tussen hen geen vertrouwen is, kost het hen in hun latere leven moeite om relaties aan te gaan met andere personen.

Voorbeeld: Rienke en Jannie groeien op met de labels ‘de slimme’ en de ‘domme’, terwijl hun intelligentie praktisch gelijk is. Slimzijn is belangrijk in het gezin zodat Jannie al snel afstand neemt tot haar zus. Tussen de zussen speelt een moordende rivaliteit. Jannie voelt zich de bekritiseerde en Rienke uit openlijk haar weerstand tegen het tweelingzijn. Het huwelijk tussen de ouders is conflictueus. Pas op 40 jarige leeftijd lukt het hen, door inzicht te krijgen in hun verleden, een betere band op te bouwen.

4. De individuele identiteit (Individual identity). Ouders zien de werkelijke veschillen tussen hun kinderen en voeden ze op als twee individuen. Ouders hebben oog voor hun bijzondere band, respecteren deze maar helpen de kinderen ook om ieder hun eigen ‘ik’ te vinden. Vaak valt de jongen/meisjes tweeling onder deze groep. Hierbij is het vanwege het verschillende geslacht immers veel makkelijker om de eigen individualiteit van elk kind te zien. De tweeling heeft een goede, open band; ze vertrouwen elkaar, er is een diepe verbintenis. Vanwege hun positieve ervaring met hun co-twin treden ze ook andere relaties met vertrouwen tegemoet. Toch is de co-twin de beste vriend (vriendin).

Van de 30 tweelingparen die Schave Klein onderzocht, hadden 21 van hen dit type relatie.

Bron: ‘Not all twins are alike’, psychological profiles of twinship, Barbara Schave Klein, Praeger, 2003.

Comparte este artículo si te ha gustado
Facebook
Twitter
Email
WhatsApp