DOMINANTIE BIJ TWEELINGEN

Coks Feenstra · Ontwikkelingspsychologe

6 de februari de 2014

DOMINANTIE BIJ TWEELINGEN

Het is een bekend verschijnsel in de relatie tussen een tweeling. Dominantie betekent dat iemand meer invloed of macht heeft dan de rest (synomiem met overheersing).

Er bestaan verschillende vooroordelen over, zoals: bij een tweeling is er altijd één dominant; de dominante is het kind dat het eerst geboren wordt of het kind dat het zwaarste is bij de geboorte. En bovenal: dominantie is negatief.

Om dit thema helder te kunnen uitleggen, moeten we stilstaan bij de verschillende subgroepen binnen het collectief tweelingen. Bijvoorbeeld, de relatie tussen een jongen/meisje tweeling heeft hele andere kenmerken dan die van een identieke meisjestweeling.

VERSCHILLENDE GROEPEN BINNEN HET COLLECTIEF TWEELINGEN

We onderscheiden de MZ groep: monozygotische tweelingen, dwz de eeneiige. Dat kunnen zijn de MZf (f: feminine, dus meisjes) of MZm (m: masculine, dus jongens).

Daarnaast hebben we de DZ groep: dizygotische tweelingen, dwz twee-eiige. Die kunnen van hetzelfde geslacht zijn. Dan spreken we van DZSS (same sex) en wel DZSSf, als het om twee meisjes gaat en DZSSm als het om twee jongens gaat. En DZOS (opposite sex) als het om een jongen en meisje gaat.

Helen L. Koch, hoogleraar emeritus van de Universiteit van Chicago, deed een onderzoek naar dit thema. Het onderzoek vond plaats in 1967 en is dus niet recent, maar het wordt nog steeds als referentie gebruikt door tweelingdeskundigen, zoals Nancy Segal.

Ze bestudeerde 180 tweelingen, zowel een- als twee-eiig van 5 tot 7 jaar en 432 eenlingen van dezelfde leeftijd, die een ouder broertje of zusje hadden. Ze vergeleek beide groepen onderling en onderzocht verder de verschillen tussen de dominante en volgzame tweelinghelften.

Ik geef hier de meest belangrijke resultaten weer.

DOMINANTIE BIJ EENEIIGE TWEELINGEN

De dominantie bij de groep MZ was niet makkelijk vast te stellen. De moeders die vragenlijsten invulden en geïnterviewd werden, twijfelden vaak, want de dominantie wisselde nogal. In de ene fase was de ene dominant, in een volgende fase de ander. En bovendien hing de dominantie ook nauw samen met de situatie en vaardigheden van een ieder. Als de één bijvoorbeeld beter was in contacten leggen, dan nam hij daarin het voortouw. Degene die beter kon plannen, regelde de zaakjes op dat gebied. De tweeling maakt op die manier optimaal gebruik van elkaars sterke punten. Je kunt zeggen dat de dominantie hier juist een ondersteunende functie heeft want een ieder ontwikkelt juist dat waar hij goed in is.

Bij volwassen eeneiige tweelingen ontdekte Koch dat er wel vaak één van de twee dominanter blijkt te zijn, maar dit is zelden een allesoverheersende dominantie. Ook op deze leeftijd wisselen de rollen vaak. Dominantie is voor Koch dan ook een thema waar je als ouders niet heel erg bang voor hoeft te zijn bij deze groep tweelingen.

Een voorbeeld uit de praktijk. Anja vertelt over haar tweeling:

‘Mijn tweelingdochters, eeneiig en 5 jaar, zaten vorig jaar in aparte klassen. In dat jaar vond ik hun relatie evenwichtig. Nu zitten ze in dezelfde klas en ik merk dat één van hen de neiging heeft om haar zusje alles te laten bepalen. Het lijkt wel of ze zelf niet kan beslissen. Steeds duikt ze weer de comfort-zone in. Hoe krijg ik haar hier uit?’.

Het is de vraag of je hierin tussenbeide moet komen. Waarschijnlijk hebben de meisjes dezelfde capaciteit wat betreft besluitvaardigheid en autonomie, wat bleek toen ze in aparte klassen zaten. Koch legt in haar boek ‘Twins and Twins Relations’, University of Chicago Press, uit dat een tweeling altijd naar een evenwicht zoekt in hun relatie; een balans waardoor dagelijks gekibbel en strijd bespaard blijven. Dit geldt ook voor andere relaties, zoals tussen man/ vrouw, vriendinnen, collega’s en zelfs tussen landen. Koch bekijkt dominantie dan ook niet als een per definitie negatief fenomeen.

Ik raad de moeder aan om niet in te grijpen en rustig hun ontwikkeling af te wachten. Het is heel goed mogelijk dat deze posities over een tijd volledig omgedraaid zijn. Het wordt pas een probleem als het volgzame kind er last van heeft en in de verdrukking komt (hierover later meer), iets dat Koch niet aantrof. In de interviews met de volgzame tweelinghelften van deze groep gaven ze aan dat hun broer of zus beter was in sommige situaties. Ze leken hier geen probleem mee te hebben. Ze verkozen het spelen met hun tweelinghelft boven spelen met andere kinderen. Koch vond deze groep niet minder bekwaam in het sluiten van vriendschappen en ontdekte geen opmerkelijke verschillen met andere kinderen. Geen redenen dus om je zorgen te maken over hun ondergeschikte positie. Wat ook nogal eens voorkomt bij eeneiige tweelingen, is dat één thuis de leiding heeft en de ander buitenshuis. Niet zelden tot verbazing van de ouders zijn dan opeens de rollen volledig omgedraaid.

DOMINANTIE BIJ TWEE-EIIGE TWEELINGEN

Bij de DZ groep was het vaststellen van de dominantie makkelijker. Het karakter van de kinderen speelt hierbij een doorslaggevende rol. Hier werden grotere verschillen gevonden tussen de het dominante en het volgzame kind.

Bij de groep dominante kinderen, DZSSm, vond de onderzoekster deze kenmerken: ze zijn zwaarder bij de geboorte, ze stotteren vaker, ze vertonen meer agressief gedrag, raken sneller verwikkeld in ruzies, zijn minder coöperatief en gedragen zich ongehoorzamer. Ze hebben de neiging om uitvluchten te zoeken en geven sneller de ander de schuld.

Bij een aantal andere kenmerken, zoals populariteit, competitiviteit, enthousiasme, interesses, emotionaliteit werden echter geen verschillen gevonden tussen beide groepen. En over het algemeen vond Koch ook geen verschillen tussen de tweelingen (dominante en volgzame) en andere kinderen wat betreft gedrag op school.

Bij de DZSSf waren de dominante meisjes minder affectief, zwaarder bij de geboorte en minder geneigd tot treuzelen. Intelligentie bleek geen invloed te hebben op de dominantie.

MEER ONDERZOEKSRESULTATEN

In de interviews met de volgzame kinderen kwam Koch tot de volgende conclusies:

• Het volgzame kind vindt de bazigheid van de broer/zus niet leuk. Ook zou hij wel van positie willen wisselen.

• Het volgzame kind heeft meer last van de ruzies en onenigheid dan de dominante tweelinghelft. Hij ervaart ook meer ruzies dan zijn broer /zus.

• Soms speelt hij liever alleen of met jongere kinderen dan met zijn bazige tweelinghelft die het altijd wint bij ruzies en onenigheid.

• Maar het wil wel graag bij zijn tweelinghelft in de klas zitten en als hij voor een nieuwe ervaring staat (bijvoorbeeld naar een club) dan moet de tweelingbroer/zus wel mee.

Er gaat dus ook iets beschermends uit van de (bazige) tweelinghelft.

Grappig genoeg en tegenovergesteld aan de verwachtingen van de ouders, hebben juist de dominante kinderen het moelijker als de tweeling van elkaar gescheiden wordt, zoals op school, bij een logeerpartij, een verjaardagsfeestje etc. Dus de functie van de beschermer zijn geeft hem (haar) zekerheid. Het volgzame kind heeft het minder moeilijk in dit soort situaties en redt zich juist verrassend goed.

Nog een uitslag: de dominantie bij de DZSSf was stabieler en langduriger dan bij de DZSSm. Bij de laatsten wisselde de positie vaker. Als bijvoorbeeld één van de twee zijn zwemdiploma eerder haalde, kan de balans veranderen. Ook plaatsing in verschillende klassen beïnvloedt deze.

Bij 61% van zowel de MZ als DZ groep was de dominantie, over het geheel genomen, stabiel en constant.

DOMINANTIE IN DE DZOS GROEP (jongen/meisje tweeling)

De tweelingen van de subgroep DZOS hebben de meest duidelijke vorm van dominantie. In 80% is het meisje de leider.

Het jongetje vindt dit, zo concludeerde Helen Koch, allerminst leuk. Hij ziet zijn zusje als bazig. Hij wil net zo sterk zijn als zij (in psychisch opzicht, want fysiek is hij wel vaak sterker). De dominantie wordt echter niet bepaald op grond van fysieke, maar emotionele kracht. Ze is hem de baas op sociaal-, emotioneel- en communitatief gebied (ze is sneller en beter in taal). Dit levert bij hem stress op. Zo geeft hij aan geen nieuw broertje of zusje te willen hebben, waarschijnlijk omdat hij dit associeert met nog meer concurrrentie. Hij heeft meer spraakproblemen en hij speelt het liefst met jongere kinderen. Hij houdt niet van school. Volgens de onderzoekster heeft dit mogelijkerwijs te maken dat hij op school ontdekt dat hij in een ondergeschikte positie zit. Hij wordt zich daar meer bewust van de traditionele jongen-meisje verhouding en voelt zich hierdoor minderwaardig.

Dit is een belangrijke uitkomst, want het ondersteunt het idee dat splitsing van klassen voor deze groep tweelingen een prima beslissing kan zijn (op kleuterschool of lagere school afhankelijk van de maturiteit van de tweeling). Daarentegen geven de jongens zelf aan wel bij hun zusje in de klas te willen blijven; ook hier zien we de beschermende rol van de dominante tweelinghelft.

IS DE EERSTGEBORENE DE DOMINANTE?

In hoeverre klopt dit idee? Het heeft het geboorte-gewicht hier invloed op? In 65% van de gevallen is de eerstgeborene sowieso de zwaarste. Koch concludeerde op grond van haar gegevens het volgende:

bij een 58% van de MZ groep was de eerstgeborene de dominante. En bij de DZSS was dit in 55% van de gevallen zo. Wat betreft gewicht, ontdekte de onderzoekster dat bij de DZSSf en DZSSm de zwaarste ook de dominante is.

Terug naar de eerstgeborene: in de groep van de DZOS was het geheel anders. Hier is de eerstgeborene enkel in 27% van de gevallen de dominante. Bij deze subgroep is in 80% van de geboortes de jongen de eerstgeborene. Maar in 81% is, op vijfjarige leeftijd, het meisje de dominante.

Wat betreft het gewicht op vijfjarige leeftijd: in de DZSSm de dominante is het kind dat op vijf jaar het meeste weegt. Meestal is dat ook het kind dat bij de geboorte al meer woog. Bij de meisjes in deze groep – DZSSf- vond Koch een relatie tussen de lengte en dominantie. Hier was het meest lange meisje de dominante van de twee.

Hoewel er dus in een bepaalde subgroepen wel een correlatie blijkt te zijn voor gewicht en dominantie en voor eerstgeborene en dominantie, gaat deze regel niet op voor alle tweelingen.

EEN BELANGRIJKE UITKOMST:

Koch vond geen grote problemen in de groep van de volgzame kinderen. Ook ontdekte ze niet dat de relatie ‘dominant vs volgzaam’ de kinderen belet in andere relaties en hen minder competent maakt op sociaal gebied. Haar conclusie is dan ook om dominantie niet als een groot probleem te bestempelen. Individueel kunnen er moeilijke relaties zijn en die hebben hulp nodig. Deze komen eerder voor bij de DZ groep en met name bij de DZOS.

Helen Koch vond op grond van haar onderzoeksresultaten geen redenen voor splitsing van tweeling bij aanvang van school als een norm voor alle tweelingen. Hierin was haar conclusie hetzelfde als die van andere onderzoekers (Hay, Segal en Pray). Of een tweeling wel of niet bij elkaar in de klas geplaats wordt, moet per koppel bekeken worden.

SUGGESTIES BIJ DOMINANTIE

Jullie, als ouders, kunnen de karakters van jullie tweeling niet veranderen en die bepalen in grote lijnen de dominantie in hun relatie. Maar een aantal tips helpen wel om de relatie meer in evenwicht te brengen of houden:

• Zorg dat de kinderen om beurten, bv aan tafel hun verhaal kunnen doen.

• Organiseer speelafspraken met verschillende vriendjes. Het is voor het dominante kind goed en leerzaam om met oudere kinderen te spelen. Daarvan leert hij luisteren en volgen. Het volgzame kind heeft baat bij het spelen met jongere kinderen. Hij kan dan de leider zijn.

• Voorkom dat je één de rol van ‘oudste’ geeft. Vermijd ook de termen ‘oudste’ en ‘jongste’.

• Geef elk kind een ‘eigen dag’. Dit houdt in dat het kind wiens dag het is, mag bepalen welk verhaal er wordt gelezen, wie het eerste in bad mag, etc. Je deelt bijvoorbeeld de week op als volgt: maandag, woensdag en vrijdag voor één, de andere drie dagen voor de ander en zondag voor de ouders. Doordat vast ligt wie wat bepaalt, voorkom je veel geruzie en strijd.

• Verdeel je aandacht zo eerlijk mogelijk. Zorg ook dat het volgzame (en stillere) kind zijn portie krijgt.

• Het hebben van eigen hobby’s en naar verschillende clubs gaan, helpt tweelingen om zonder hun tweelinghelft ervaringen op te doen.

• Bij iets oudere tweelingen, vanaf acht à negen jaar, kun je het thema met de kinderen zelf bespreken zodat ze inzicht krijgen in hun gedrag (aanpassing vs overheersing).

Lezing gehouden op de themadag van de NVOM, 2014

Coks Feenstra

Comparte este artículo si te ha gustado
Facebook
Twitter
Email
WhatsApp